De differentiaal diagnose bij ontvangers van orgaantransplantaties wordt beïnvloed door:
Tijd sinds transplantatie en de mate van immunosuppressie
- 1e maand na transplantatie: postoperatieve infecties en andere typische ziekenhuisinfecties; overweeg ook een infectie die door het getransplanteerde orgaan kan worden overgedragen (latent aanwezige infecties van de donor en niet-onderkende infecties tijdens overlijden van de donor)
- 1 tot 6 maanden na transplantatie: opportunistische infecties, reactivatie van latente infecties, infecties van het getransplanteerde orgaan (transplantaatpyelonefritis, cholangitis na levertransplantatie, etc.)
- vanaf 6 maanden na transplantatie: infecties van het getransplanteerde orgaan, minder vaak opportunistische infecties en late reactivatie van latente infecties
- na elke rejectiebehandeling: vergelijkbaar met de periode 1 tot 6 maanden na transplantatie
Orgaanmanifestaties
- Sepsis: niet-opportunistische bacteriën, Mycobacterium tuberculosis1, hyperinfestatie door Strongyloides stercoralis1,2, Trypanosoma cruzi1,2
- (Meningo-)encefalitis: cytomegalovirus1, varicella-zostervirus1, JC-virus1, Streptococcus pneumoniae, Listeria monocytogenes, Mycobacterium tuberculosis1, Cryptococcus neoformans
- Focale hersenlaesies met centrale vervloeiing: Mycobacterium tuberculosis1, Nocardia spp., Cryptococcus neoformans, Toxoplasma gondii1
- Pneumonie: cytomegalovirus1, Streptococcus pneumoniae, Legionella spp., Mycobacterium tuberculosis1, Pneumocystis jirovecii (kan zich ook acuut manifesteren en/of bij afbouwen van steroїden), Cryptococcus neoformans, Nocardia spp., zelden Aspergillus spp. of andere filamenteuze schimmels
- Hepatitis: cytomegalovirus1, hepatitis B-virus1, hepatitis E-virus, Toxoplasma gondii1
- Gedissemineerde infectie met lever-, milt- en beenmergbetrokkenheid: Mycobacterium tuberculosis1, Histoplasma capsulatum1,2 en andere endemische gisten1,2, Leishmania1,2
- Enteritis: norovirus, cytomegalovirus1, Salmonella, Cryptosporidium spp., microsporidiën
1 kent latentie, veel voorkomende latente infecties zijn meestal voor transplantatie serologisch onderzocht
2 niet endemisch in Nederland, vraag na of de patiënt enige tijd in een endemisch gebied verbleven is
Lokaliserende klachten, expositie: zieken in de omgeving, dieren (huis-, boerderij-, wild), aërosolen (bijv. sauna), verblijf in het buitenland, ook in het verre verleden, tuberculose-contact.
Heeft de patiënt antimicrobiële profylaxe ingenomen en is hij/zij gevaccineerd?
Algeheel lichamelijk onderzoek, inclusief inspectie van slijmvliezen, palpatie van lymfeklierstations, inspectie van de huid, insteekopeningen van eventuele diep-veneuze katheters of ander kunstmateriaal.
- Bloed: leukocytengetal met neutrofielen- en eosinofielengetal
- Serum: leverenzymen
- Urine: leukocytengetal
- Bloedkweken
- Urinekweek
Serologische tests zijn niet geschikt om een nieuwe infectie aan te tonen bij gebruik van immunosuppressiva, wel om een doorgemaakte of latente infectie aan te tonen.
Infecties die empirische behandeling behoeven zijn ernstige sepsis, meningitis en pneumonie door niet-opportunistische bacteriën. Voor veel opportunistische infecties is er nog tijd om de uitslagen van diagnostisch onderzoek af te wachten, maar hier zijn vele uitzonderingen op, zoals herpes simplex-encefalitis, meningitis tuberculosa, Listeria-meningitis, Toxoplasma-encefalitis, Pneumocystis jirovecii-pneumonie.
Geef feedback
Indien u vragen of opmerkingen heeft over de inhoud van deze pagina kunt u hier feedback geven aan de redactie van Het Acute Boekje.